Motivatie van regeringsleiders voor het bestrijden van ‘oververtegenwoordiging’
Waarom moet ‘oververtegenwoordiging’ van bijvoorbeeld Nederlanders met een Antilliaanse migratieachtergrond omlaag worden gebracht, volgens (oud-)regeringen en ministers? Het is niet zo eenvoudig om hier een antwoord op te vinden.
In 2011 schaft het kabinet Rutte-I het doelgroepenbeleid af:
“Bestaande specifieke maatregelen gericht op de aanpak van problemen die zich in sommige groepen versterkt voordoen worden de komende periode ingebed in regulier beleid. […] De specifieke aanpak voor Antilliaans- en Marokkaans-Nederlandse risicojongeren gaat op in de generieke aanpak van criminele jeugdgroepen en overlastgevende jongeren. [...] De specifieke aanpak voor Antilliaans- en Marokkaans-Nederlandse risicojongeren wordt afgebouwd en vervangen door de generieke aanpak van criminele jeugdgroepen en overlastgevende jongeren”. Brief minister Donner (Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties), Integratiebeleid, 16 juni 2011. Vergaderjaar 2010–2011, 32824, nr. 1.
‘Oververtegenwoordiging’ in criminaliteit wordt in diezelfde brief nog wél — zelfstandig — als probleem gepresenteerd:
“Vanuit het perspectief van veiligheid is de oververtegenwoordiging van migranten en hun kinderen in de criminaliteitscijfers aanhoudend een punt van zorg”. Brief minister Donner (Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties), Integratiebeleid, 16 juni 2011. Vergaderjaar 2010–2011, 32824, nr. 1.
Hoe zag de motivatie van regeringen er uit vóór 2011?
“Maatschappelijke achterstand en feitelijke betrokkenheid bij criminaliteit en radicalisering zetten de verhoudingen tussen niet-westerse allochtonen, moslims en autochtonen onder toenemende druk”. Integratienota 2007–2011/Jaarnota Integratiebeleid 2007 - ‘Zorg dat je erbij hoort’. Vergaderjaar 2007–2008, 31268, nr. 2.
“Het overlastgevend en crimineel gedrag van deze jongens leidt tot negatieve beeldvorming over de gehele Marokkaans-Nederlandse gemeenschap en heeft negatieve gevolgen voor de positie van de Marokkaanse Nederlanders. Ook dit effect wil het Kabinet tegengaan”. Brief ministers over aanpak Marokkaans-Nederlandse probleemjongeren ‘Grenzen stellen en Perspectief bieden’. Jaarnota Integratiebeleid 2007–2011, 30 januari 2009. Vergaderjaar 2008–2009, 31268, nr. 13.
“De integratie van veel immigranten verloopt moeizaam. Verschillen in etnische afkomst, leefgewoonten en gebruiken belasten de dagelijkse omgang en het naast elkaar wonen, werken en leven. Verschillen in etnische afkomst gaan bovendien steeds meer samenvallen met verschillen in opleiding, arbeidsdeelname en ook betrokkenheid bij criminaliteit. Het zet middelpuntvliedende krachten in de samenleving aan en leidt tot fysieke, sociale en geestelijke scheiding van bevolkingsgroepen. Isolement leidt tot onbegrip, vervolgens tot wederzijdse afkeer en uiteindelijk tot steeds scherpere tegenstellingen.” Regeerakkoord Balkenende I, 2002.
Ook de nota ‘Criminaliteit in relatie tot integratie van etnische minderheden’ (1997) had het over ‘terugdringen’ van ‘oververtegenwoordiging’. Motivering: betrokkenheid bij criminaliteit belemmert ‘integratie. En “om stigmatisering tegen te gaan door fictie en feiten te scheiden”.
“In het gecoördineerde integratiebeleid minderheden zoals dat sinds het begin van de jaren ’80 is gevoerd, is de aandacht vooral uitgegaan naar het bevorderen van de integratie en participatie van etnische minderheden in de Nederlandse samenleving en het bevorderen van een multiculturele samenleving. Over de doeleinden van het beleid bestond een brede overeenstemming. Het beleid concentreerde zich daarbij onder meer op de te hanteren instrumenten; het verminderen van achterstanden op de terreinen van onderwijs, huisvesting en arbeidsmarkt, het bevorderen van politieke (kiesrecht) en bestuurlijke (inspraak) participatie van etnische minderheden, het belang van wederzijdse integratie, het tegengaan van discriminatie en het bevorderen van samenhang tussen rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid.
Op al die terreinen is ook veel vooruitgang geboekt, maar is wellicht te weinig aandacht geschonken aan negatieve ontwikkelingen bij groepen die de aansluiting met de Nederlandse samenleving dreigen te missen: onder sommige, met name jongere etnische groepen doen zich marginaliseringsprocessen voor met de daarmee samenhangende dreiging van afglijden naar crimineel gedrag. Dat is ook een risicovol thema gezien het gevaar van stigmatisering van groepen.
Het kabinet is niettemin van opvatting dat het wenselijk is expliciet aandacht te besteden aan de signalen dat naast de gunstige ontwikkeling in de positie van veel etnische minderheidsgroepen sommige groepen, en met name de jongeren onder hen, geen deel lijken te hebben aan die ontwikkeling en zich juist onderscheiden door een bovenproportionele betrokkenheid bij criminaliteit.
Die versterkte aandacht is van belang omdat zowel een succesvol integratiebeleid als een adequaat (preventief en repressief) criminaliteitsbeleid dat vereisen mede vanuit hun onderlinge samenhang. Criminaliteit onder etnische minderheden is in belangrijke mate een indicatie en gevolg van een integratieproblematiek en de daarbij te overbruggen culturele verschillen, terwijl anderzijds betrokkenheid bij criminaliteit — en dat geldt in sterke mate voor opgroeiende jongeren — de integratie ernstig kan belemmeren.
Een bijkomende reden om aandacht te besteden aan de problematiek van criminaliteit en minderheden is juist om stigmatisering tegen te gaan door fictie en feiten te scheiden. In publicaties worden soms te snel conclusies getrokken ten aanzien van aard en omvang van criminaliteit onder minderheden of wordt er onvoldoende onderscheid gemaakt tussen de diverse minderheidsgroepen, waardoor foutieve beelden snel kunnen postvatten”. Brief minister van Justitie, W. Sorgdrager, 4 November 1997, 25726, nr. 1.
Commentaar:
Ook recent (mei 2021) werd ‘oververtegenwoordiging’ nog gepresenteerd als iets dat ‘gericht aangepakt moet worden’:
“Er is al veel onderzoek gedaan naar de oververtegenwoordiging van personen met een (niet-westerse) migratieachtergrond in de criminaliteitscijfers (hierna: oververtegenwoordiging). Om deze reden heb ik een onderzoeksexpert bij het ministerie van Justitie en Veiligheid gevraagd hier inzicht in te geven. In bijgevoegde synthese is een analyse gemaakt van recente studies op dit terrein. Deze brief begin ik met een uiteenzetting van de hoofdpunten uit de synthese. Vervolgens licht ik toe waarom vervolgonderzoek nodig is om de geschetste oververtegenwoordiging beter te begrijpen en tot een gerichte aanpak te komen”.
Kamerbrief minister Grapperhaus van Justitie en Veiligheid over oververtegenwoordiging in criminaliteitscijfers en motie van het lid van der Staaij (SGP), 3 mei 2021.
Telkens wanneer een minister of overheidsinstituut de term ‘oververtegenwoordiging’ gebruikt mist er de nodige informatie. Voorbeelden van informatie die weg wordt gelaten:
1) Gebrek aan uitleg over welke ‘oververtegenwoordiging’ bedoeld wordt. Welke groepen worden precies met elkaar vergeleken? Wat is de referentiegroep? Is het dat deel van de populatie die door CBS wordt ingedeeld als ‘Nederlands’ of wordt de gehele populatie als referentiegroep gehanteerd?
2) Welke ‘oververtegenwoordiging’ vormt volgens de spreker nu precies het ‘probleem’ dat ‘aanpak’ behoeft? Is het de ‘oververtegenwoordiging’ die overblijft nadat de vergeleken groepen vergelijkbaar(-der) zijn gemaakt? En dan alleen vergelijkbaar gemaakt op basis van geslacht en leeftijd of ook op basis van sociaal-economische variabelen?
3) Gebrek aan uitleg over de beperkingen die analisten tegenkomen wanneer ze deelpopulaties vergelijkbaarder maken. Zo gauw je ‘groepen’ vergelijkbaarder wil maken loop je tegen de beperking aan dat er voor tal van factoren (die potentieel relevant zijn voor criminogeen gedrag) geen data beschikbaar zijn. Wanneer gesproken wordt over ‘oververtegenwoordiging’ zou natuurlijk benoemd moeten worden welke data er niet betrokken worden in analyses over de vraag of er nou wel of geen oververtegenwoordiging is bij (sociaal-economisch) vergelijkbare groepen.