Overheids-motivatie voor METINGEN over afkomst van verdachten/daders
Zie ook de citaten over de ‘het terugdringen van oververtegenwoordiging’.
“Zijn studie «Criminaliteit en etnische minderheden» (WODC 1997) vangt Ed. Leuw aan met de vaststelling dat over de aard en omvang van criminaliteit van etnische minderheden slechts schaarse gegevens beschikbaar zijn, waardoor «een mogelijk belangrijke signaalwerking in dit opzicht verloren» gaat. Niettemin zijn er aanwijzingen dat crimineel gedrag bij enkele etnische minderheidsgroepen in bepaalde leeftijdscategorieën in disproportionele mate voorkomt en een ernstig maatschappelijk probleem gaat vormen. Inzicht in de aard en omvang van deze vormen van crimineel gedrag is van belang om na te gaan of er accentverschuivingen gewenst zijn met betrekking tot overheidsbeleid, in het bijzonder ook het integratiebeleid etnische groepen dat gericht is op een gelijkwaardige positie van etnische minderheden in onze samenleving en marginalisering en verval in misdadigheid juist wil voorkomen”. Brief van Minister van Justitie, W. Sorgdrager en Minister van Binnenlandse Zaken, H. F. Dijkstal, 29 april 1997, Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 25 001, nr. 24.
“Zijn gegevens bekend over de verhouding van het aantal (percentage) allochtone jeugdige verdachten tot het totale aantal jeugdige verdachten? Zo ja, kunnen deze verstrekt worden? (blz. 9).
Sinds 1974 wordt, in het kader van het algemene minderhedenbeleid, door het CBS niet (meer) naar etnische achtergrond van verdachten geregistreerd. Betrouwbare gegevens over het aandeel van allochtone jongeren in het totaal aantal jeugdige verdachten zijn dan ook schaars. De beperkte gegevens die voorhanden zijn, wijzen evenwel op een hoger criminaliteitsniveau onder bepaalde groepen jeugdigen (met name Marokkaanse jongeren). In de Integrale Veiligheidsrapportage 1994 worden bijvoorbeeld gegevens gepubliceerd uit een onderzoek naar geregistreerde politiecontacten van minderjarige Surinamers, Turken en Marokkanen in de grote steden in 1992. Volgens dit onderzoek is een kwart van alle Marokkaanse jongens van tussen de 12 en 17 jaar die in de grote steden wonen, in 1992 met de politie in aanraking gekomen wegens een misdrijf. Van de Turkse, Surinaamse en Nederlandse jongens in de grote steden heeft ongeveer 5% tot 8% geregistreerde politiecontacten. Landelijke cijfers over het aandeeI van allochtone jongeren in het totaal aantal aangehouden jongeren ontbreken echter.
Om te kunnen bepalen welk deel van de allochtone jeugd verantwoordelijk is voor het hogere criminaliteitsniveau onder deze groep en om de noodzaak/het effect van op allochtonen gericht beleid te kunnen vaststellen, is door de commissie Van Montfrans in haar rapport dan ook aanbevolen om registratie naar etniciteit opnieuw in te voeren”. Brief van de regering over ‘Jeugdcriminaliteit’, 8 december 1995, Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 485 nr. 2.